De kwestie van vroeg specialiseren: wat kunnen we ervan leren?

Het is een veelbesproken onderwerp in de wereld van talentontwikkeling: vroeg specialiseren. Volgens sommigen een absolute no-go, volgens anderen juist de formule voor succes. De discussie die daaruit ontstaat positioneert specialisatie vaak zwart-wit: of je specialiseert, of niet. En dat is goed, of dat is fout. Maar het ligt genuanceerder dan dat.

Vroeg specialiseren wordt op allerlei manieren omschreven, maar over het algemeen verwijst het naar sporters die op jonge leeftijd (12 jaar en eerder) zich intensief bezighouden met één sport met het streven de top te bereiken. De theoretische basis van vroeg specialiseren komt voort uit het Deliberate Practice Framework (DPF) van Ericsson en zijn collega’s. Dit framework stelt dat 1) hoe eerder iemand begint met doelgericht trainen om prestaties te verbeteren, hoe eerder iemand een hoog prestatieniveau behaalt en 2) degenen die later beginnen een achterstand oplopen die niet meer in te halen valt.

 

“Vroeg specialiseren wordt steeds vaker afgeraden”

 

Hoewel een aantal elementen vanuit het DPF worden ondersteund, zoals de relatie tussen het aantal trainingsuren en iemand zijn uiteindelijke niveau, is er steeds meer bewijs dat vroeg specialiseren zelf géén voorwaarde is om de top te halen. Bovendien is vroeg specialiseren bij jeugdsporters gerelateerd aan een verhoogd risico op blessures, verlies van motivatie en emotionele uitputting. Dit maakt dat vroeg specialiseren steeds vaker wordt afgeraden. Want waarom zou je sporters aanmoedigen vroeg te specialiseren als dat niet per se nodig is om de top te halen en zelfs tot negatieve gevolgen kan leiden?

 

Wat aan vroege specialisatie leidt tot negatieve gevolgen?

Het vonnis lijkt daarmee geveld: vroeg specialiseren is slecht. Punt. Maar is dat eigenlijk wel echt zo eenduidig? Al jarenlang waarschuwen sportwetenschappers over het gebrek aan een duidelijke definitie van vroeg specialiseren en zijn er twijfels over hoe sporters worden geclassificeerd als specialisten. Bovendien ontbreekt het verrassend genoeg aan data-gedreven onderzoek. De weinige studies die zijn uitgevoerd, richten zich voornamelijk op blessures en niet op het effect van specialisatie op sportprestaties, motorische ontwikkeling of psychologische aspecten.

Met andere woorden, we moeten voorzichtig zijn bij het interpreteren van het bewijs tegen vroeg specialiseren vanwege verschillende methodologische tekortkomingen in de onderzoeken. En bovengenoemde factoren samen vormen misschien wel de belangrijkste reden waarom we vroeg specialiseren niet automatisch als boosdoener moeten bestempelen: we weten namelijk niet goed waarom vroeg specialiseren kan leiden tot negatieve gevolgen. Dit is van cruciaal belang, want zonder begrip van de mechanismen onderliggend aan die negatieve effecten is het knap lastig om programma’s te ontwerpen die zich hier tegen kunnen wapenen.

 

Onderliggende mechanismen en mogelijke oplossingen

Het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die mogelijk leiden tot de negatieve consequenties verbonden aan vroeg specialiseren is geen makkelijke opgave. Daarom hebben Alexandra Mosher en haar collega’s (2021) op basis van vorige studies een raamwerk gemaakt dat drie hoofdcategorieën van negatieve gevolgen onderscheidt: consequenties gerelateerd aan een verhoogd blessure risico, verminderde ontwikkeling en belemmeringen in het verwerven van vaardigheden. Met behulp van deze indeling zijn enkele richtingen voor oplossingen voorgesteld om de risico’s en mechanismen die mogelijk leiden tot negatieve effecten van vroeg specialiseren te verminderen.

 

Verhoogd blessurerisico

Vroeg specialiseren is gelinkt aan een verhoogd risico op blessures. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een inadequate trainingsbelasting wat tot overbelasting, en/of een gebrek aan fundamentele bewegingsvaardigheden kan leiden. De mogelijke oplossingen richten zich dan ook op het ontwikkelen van betere load managementstrategieën. Denk daarbij aan het monitoren van welzijn, groei, trainingsbelasting en herstel. Daarnaast is het essentieel om een omgeving te creëren die de ontwikkeling van een breed scala aan beweegvormen en ervaringen stimuleert. Dit biedt niet alleen kansen om fundamentele bewegingsvaardigheden te verbeteren, maar helpt ook om overbelasting cq. blessures te voorkomen.

 

Verminderde ontwikkeling

Het ligt voor de hand dat bovengenoemd punt impact heeft op de fysieke ontwikkeling van de sporter, maar daar blijft het niet bij. Ook op andere gebieden is een negatieve relatie gevonden met vroeg specialiseren. Want als er zoveel tijd en energie naar sport gaat, blijft er simpelweg minder tijd en energie over voor andere aspecten van het leven. De trainingen en wedstrijden gaan vóór het spelen met vriendjes, een muziekles of een verjaardag. Het missen van zulke andere ervaringen zou kunnen leiden tot een achterstand in bijvoorbeeld sociale vaardigheden. De mogelijke oplossingen liggen in het bewaken van een goede balans tussen sport en het ‘gewone’ leven. Dat betekent onder andere ruimte geven voor andere activiteiten, zoals tijd doorbrengen met familie en vrienden, schoolwerk doen en andere leuke dingen.

 

Belemmeringen in het verwerven van vaardigheden

Helpt vroeg specialiseren nu echt om vaardigheden te verwerven, of zorgt het juist voor meer problemen? Daar zijn wetenschappers nog niet over uit. Als je vroeg specialiseert, kun je misschien sneller beter worden omdat je meer traint op specifieke dingen. Maar het kan ook zijn dat je op de lange termijn minder goed wordt in je sport omdat je plezier en intrinsieke motivatie verliest. De mogelijke oplossingen liggen dan ook in het creëren van een positieve en ontwikkelingsgerichte omgeving die autonomie ondersteunt, wat kan resulteren in minder stress, meer plezier en meer intrinsieke motivatie.

 

Ontsnappen aan de OF-OF valstrik

Momenteel staan we nog voor meer vragen dan antwoorden als het gaat om vroeg specialiseren, en is er verder onderzoek nodig naar de relatie tussen vroeg specialiseren, de negatieve gevolgen en de mogelijke oplossingen. Maar de richting is duidelijk. De negatieve gevolgen liggen misschien niet in het vroeg specialiseren in een sport zelf, maar eerder in hoe we programma’s voor jonge sporters ontwerpen, implementeren en bewaken.

Laten we daarom niet blijven hangen in een OF-OF discussie tussen vroeg specialiseren en breed opleiden, en of dat nu goed of fout is. Laten we ons richten op de kern. De elementen die in ieder programma zouden moeten zitten, zoals een omgeving waarin jonge sporters op alle gebieden kunnen groeien. Niet alleen fysiek en technisch, maar zeker ook mentaal en sociaal. Waar de belasting is afgestemd op hun ontwikkelingsfase en we ons verdiepen in wat elke sporter nodig heeft om te ontwikkelen, zowel op als buiten het veld. Want elke sporter is anders.

Laten we programma’s maken voor jonge sporters die zich richten op plezier, het opbouwen van brede basis bewegingsvaardigheden en het bevorderen van hun langetermijnontwikkeling in plaats van de focus nadrukkelijk te leggen op winst, resultaten en uitslagen. Waar we kinderen als kinderen in plaats van als volwassen topsporters benaderen.

Of ze nu één sport of meerdere sporten doen.

Op de hoogte blijven wanneer een nieuwe blog online staat? Kijk dan even hier.