talent topics logo
talent meten

Kun je talent meten?

Kun je talent meten? De wetenschap die zich bezig houdt met talentherkenning en -ontwikkeling veronderstelt van wel en probeert het ook. Maar één ding is zeker, makkelijk is het niet.

Talent een complex en multidimensionaal verschijnsel. Het is niet afhankelijk van één ding, maar wordt beïnvloed door tal van factoren. Dit maakt het al snel ongrijpbaar en ingewikkeld. En lastig om te meten! Een eerste stap om talent “meetbaar” te maken is om het te bekijken vanuit een model. Een model is een versimpelde weergave van moeilijke, complexe zaken. Het helpt je om overzicht te creëren en verbanden te schetsen. Het kan dus een handige leidraad zijn om talent te bestuderen. En omdat ik denk dat modellen over talent niet alleen wetenschappers kunnen helpen, maar ook jou als sporter of coach, deel ik in deze blog het model dat ik gebruik in mijn promotieonderzoek.

 

Het Groninger Sports Talent Model (GSTM)

Het Groninger Sports Talent Model (GSTM) is geïnspireerd door het “Differentiated Model of Giftedness and Talent” van Gagné en is na jarenlang onderzoek tot stand gekomen door Dr. Marije Elferink-Gemser en Prof. Dr. Chris Visscher. Het GSTM kenmerkt zich door de ontwikkeling van de sporter over de tijd te bekijken aan de hand van zowel persoonsgebonden kwaliteiten als invloeden uit de omgeving. Het nature-nurture debat is hier dus niet aan de orde.

Kleine disclaimer: dit is natuurlijk niet het enige model dat bestaat over talent. Het is enkel het model waar ik uit werk en waar ik ervaring mee heb.

 

De sportprestatie

Een sporter met de droom om de top te behalen heeft een lange weg te gaan. Die weg begint meestal al in de tienerjaren. Een algehele stelling is dan ook dat het tien jaar duurt voordat je de top hebt bereikt en dat die reis ongeveer 10.000 uur in beslag neemt. Die 10.000 uren regel heeft wel een loopje genomen en wordt vaak een beetje uit zijn context gebruikt. Wat in ieder geval belangrijk is om te onthouden is dat om ergens écht heel goed in te worden (lees: de allerbeste ter wereld), je ontzettend veel moet trainen. En niet zomaar trainen. Doelbewust trainen. Daarnaast weten we dat die weg naar de top niet in één rechte lijn omhoog gaat, maar met ups en downs. Maar ondanks die ups en downs, weten we dat om die top te behalen, je je over de tijd moet blijven ontwikkelen. Vooruitgang is cruciaal.

 

De evolutie van sport

Belangrijk om te beseffen is dat over de tijd niet alleen de sporter maar ook de sport zelf ontwikkelt. We noemen dit ook wel de evolutie van de sport. De evolutie van de sport zie je bijvoorbeeld terug in het verbreken van wereldrecords. Over de jaren heen zie je dat sportprestaties steeds sneller, beter en complexer worden. Het wereldrecord van Inge de Bruijn op de 100 meter vrije slag was in 2000 een geweldige tijd die niemand anders kon zwemmen. Bijna 20 jaar later zwemmen 25 vrouwen sneller dan het wereldrecord van toen. Het is dus goed om je te realiseren dat wat nu geweldig goed is, over een aantal jaar waarschijnlijk niet meer genoeg gaat zijn. De sport ontwikkelt zich door. En daar wil je dus vandaag al rekening mee houden!

Groninger Sports Talent Model
Groninger Sports Talent Model (Visscher & Elferink-Gemser 2011)

 

De persoon

Volgens het GSTM kunnen we de vooruitgang in sportprestatie grotendeels toekennen aan persoonsgebonden prestatiebepalende kwaliteiten. Yep, dat is inderdaad een hele mond vol. Wat we daarmee bedoelen zijn de kwaliteiten die bij de sporter horen en onderliggend zijn aan de sportprestatie. Het GSTM onderscheidt hierin vijf thema’s: lichaamsbouw, fysiologie, techniek, tactiek en psychologie. Binnen die thema’s vallen natuurlijk weer tal van variabelen, zoals lichaamslengte en gewicht (lichaamsbouw), het aerobe en anaerobe uithoudingsvermogen (fysiologie), sport specifieke vaardigheden zoals bijvoorbeeld dribbelen met een bal (techniek), tactische vaardigheden zoals het juiste besluit nemen op het juiste moment (tactiek) en psychologische vaardigheden zoals presteren onder druk (psychologie). We nemen aan dat dit hele pakketje aan kwaliteiten, de vooruitgang van een sporter binnen een bepaalde sport grotendeels kan verklaren.

 

De taak

Maar hoe ziet zo’n pakketje aan kwaliteiten dat leidt tot een topprestatie er dan uit? Dat wordt bepaald door de taak die je moet uitvoeren. In iedere sport zijn de eisen om goed te kunnen presteren anders. Met andere woorden: de onderliggende persoonsgebonden prestatiebepalende kwaliteiten verschillen per sport. Ze zullen allemaal worden opgebouwd uit die vijf thema’s, maar in de ene sport zal de nadruk meer liggen op tactiek, en binnen een andere sport is het aandeel van de lichaamsbouw weer wat groter. Bovendien kan het voor de ene sport voordelig zijn om wat kleiner te zijn (zoals in turnen), maar in de andere sport juist niet (bijvoorbeeld basketbal). Maar ook binnen een bepaalde sport kunnen weer unieke pakketjes bestaan. Denk bijvoorbeeld aan lange afstandslopers versus sprinters. Om snel te kunnen sprinten, heb je andere kwaliteiten nodig dan om een marathon zo snel mogelijk te rennen.

 

Iedere taak binnen een sport vraagt om een unieke samenstelling van het pakketje aan persoonsgebonden prestatiebepalende kwaliteiten om uiteindelijk tot een topprestatie in de desbetreffende sport te komen. Het is dus belangrijk om te bekijken welke eisen de sport stelt aan de sporter om de taak goed uit te kunnen voeren.

 

De omgeving

Een sporter ontwikkelt zich altijd in en met zijn omgeving. Daarom zie je in het GSTM een relatie tussen deze twee. De omgeving speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van persoonsgebonden prestatiebepalende kwaliteiten. Vooral in het leren en trainen van de benodigde kwaliteiten. Dit betekent dat ouders, maar zeker ook trainers en leraren bewust moeten zijn wat kinderen kunnen en willen leren in iedere ontwikkelingsfase. En welk gedrag past bij die specifieke fase van ontwikkeling.

Ook kunnen factoren als de beschikbaarheid van faciliteiten en het niveau van competitie van invloed zijn op de ontwikkeling van de sporter. Zo is het doel van talentontwikkelingsprogramma’s vaak om getalenteerde sporters te voorzien van faciliteiten en uitdagingen die de ontwikkeling stimuleren. Denk hierbij aan het regelen van een goede krachtruimte met de juiste spullen of het mee kunnen gaan naar een bepaald toernooi.

jonge spelers

 

Leren, trainen en rijping

Leren, trainen en rijping zijn processen die onmiskenbaar invloed hebben op de sportprestatie. We kunnen de ontwikkeling van de sportprestatie niet los zien van deze processen. Zo is gebleken dat genoeg uren trainen, maar zeker ook de kwaliteit van trainen ontzettend belangrijk is. Zelfregulatie – de betrokkenheid bij het eigen leerproces en de mate waarin een sporter kan “denken over zijn eigen denken” – is een vaardigheid gebleken die de top onderscheidt van de subtop.

En in het kader van de fysieke ontwikkeling hebben we te maken met het feit dat kinderen ontzettend kunnen verschillen in de timing en tempo van de groeispurt. Het moment en de snelheid waarmee kinderen zich ontwikkelen tot de volwassen biologische staat is enorm individueel. Ieder kind heeft zijn eigen ontwikkelingscurve. Hierdoor kunnen tijdens de tienerjaren grote verschillen ontstaan in fysieke kenmerken die kunnen leiden tot een bepaald prestatie voor- of nadeel. Echter die voor- en nadelen zijn vaak maar tijdelijk. Daarom is het des te belangrijker om in het kader van talentherkenning – en ontwikkeling, processen van groei en rijping goed in beeld te hebben.

 

Maar hoe meet je nou talent?

Aan de hand van het GSTM kun je zien dat er veel factoren zijn die een rol spelen als het gaat om de ontwikkeling van de sportprestatie over de tijd. Het zijn allemaal factoren die ieder op hun eigen manier invloed hebben op de sportprestatie. Hoe kan je dat nou in vredesnaam meten? Dat is dus ook niet makkelijk. Maar door zoveel mogelijk factoren in kaart te brengen, is de wetenschap van mening dat wij iets over iemand zijn potentieel (en daarmee talent) kunnen ontdekken. Door bijvoorbeeld lichaamsmaten te meten, uithoudingsvermogen te testen, techniektestjes uit te voeren, race-verdelingen te analyseren en vragenlijsten over zelfregulatie af te nemen, kunnen we steeds meer te weten komen wat nu op jonge leeftijd mogelijk belangrijk kan zijn voor latere prestaties.

 

Door zoveel mogelijk factoren in kaart te brengen, is de wetenschap van mening dat wij iets over iemand zijn potentieel (en daarmee talent) kunnen ontdekken.

 

Wat daarbij heel belangrijk is, is dat we over een lange tijd sporters kunnen volgen in hun prestatieontwikkeling. En natuurlijk ook op de onderliggende prestatiebepalende kwaliteiten. Dit soort onderzoek is vaak heel lastig omdat het veel tijd, geld en energie kost. Daarnaast vallen sporters gedurende de jaren vaak uit en houd je slechts een handjevol sporters over. Toch zijn veel wetenschappers er van overtuigd dat dit de beste manier is om talent uiteindelijk te kunnen gaan “meten”. Ik zelf ook. Als we gedurende de tienerjaren al informatie inwinnen van sporters die uiteindelijk de top behalen, kunnen we steeds beter begrijpen wat er precies nodig is om tot het hoogste podium te komen. En hoe wij daar het beste bij kunnen helpen.

 

Bron: Elferink-Gemser, M. T., Jordet, G., Coelho-E-Silva, M. J., & Visscher, C. (2011). The marvels of elite sports: how to get there? British Journal of Sports Medicine, 45(9), 683-U7. https://doi.org/(…)bjsports-2011-090254

Op de hoogte blijven wanneer een nieuwe blog online staat? Kijk dan even hier.

Meer lezen?

Dit vind je vast ook leuk​