Waarom is de definitie van talent zo belangrijk?
Allereerst: waarom is de definitie van talent zo belangrijk? Als je mij een beetje kent, weet je namelijk dat ik me hier bijzonder druk om kan maken. Dat komt omdat de manier waarop wij denken (en praten) over talent, écht uit maakt. Het heeft invloed op de doeltreffendheid van talentprogramma’s, maar nog veel belangrijker, het heeft invloed op degenen die te midden staan van die talentprogramma’s. De sporters. Hoe dat precies werkt, kun je lezen in deze blog. Maar neem van mij aan: hoe je talent definieert heeft gevolgen voor het herkennen en ontwikkelen van talent.
De manier waarop wij denken en praten over talent, beïnvloedt onze sporters.
De gangbare (maar incorrecte) definitie van talent
De gangbare definitie van talent kunnen we natuurlijk het beste vinden in het woordenboek. Sla een willekeurig woordenboek open en je zult iets in deze trant vinden:
ta·lent (het; o; meervoud: talenten) 1 aangeboren vermogen om iets goed te kunnen; = aanleg, begaafdheid 2 iem. met veel aanleg 3 (Bijbel) bep. gewicht aan goud of zilver
Dit is een voorbeeld uit de Van Dale. Als het nog niet helemaal duidelijk is, kun je altijd nog even onze grote vriend Google raadplegen. Dan krijg je het volgende:
1) Aangeboren aanleg 2) Aangeboren begaafdheid 3) Aangeboren gave 4) Aangeboren geschiktheid 5) Aangeboren vernuft 6) etc..
De gangbare definitie van talent laat niks aan de verbeelding over. Talent staat gelijk aan aangeboren begaafdheid, ofwel aanleg. En dat is precies waar het fout gaat.
De gangbare definitie van talent is dat talent gelijk staat aan aangeboren begaafdheid, ofwel aanleg. En dat is precies waar het fout gaat.
Waarom klopt de gangbare definitie niet?
Het is misschien nogal een statement om te zeggen dat het woordenboek ongelijk heeft. En niet alleen het woordenboek: een groot deel van de mensen neemt de “talent-is-aanleg” definitie klakkeloos over. En dat is niet gek. Toen ik mij nog niet in dit thema verdiepte, dacht ik er hetzelfde over.
Het leek mij vrij simpel: je hebt talent als je iets goed kan, zonder dat je daarvoor te veel hebt geoefend. Of als je snel iets oppikt. En dat heb je, of je hebt het niet. Want je hebt talent van nature en bij je geboorte meegekregen. Toch?
Lijkt allemaal heel plausibel, totdat we er iets langer over na moeten denken. Dan begint de boel ineens te wankelen. We komen dan vaak tot de conclusie dat talent toch wel meer moet zijn dan alleen aanleg. “Je moet je talent wel ontwikkelen of gebruiken” zegt men dan.
En dan begint de verwarring. We merken dat de gangbare definitie van talent niet klopt, omdat de focus volledig ligt op aanleg. En dat, terwijl we stiekem weten dat ook ervaring een rol speelt in wat wij kunnen bereiken. Bestaat talent – zoals wij het kennen – dan überhaupt wel?
Is talent aangeboren of aangeleerd?
De vraag of talent bestaat, werd lange tijd geleden voor het eerst gesteld. De eerste wetenschapper die hier een standpunt over in nam was Francis Galton. Zijn definitie van talent is dan ook degene die is blijven hangen. Galton was gebrand om te bewijzen dat talent bestond. In zijn onderzoek gebruikte hij voor het eerst de “stamboommethode” om vast te stellen of mensen die buitengewoon presteerden, familie waren van anderen mensen die dat ook deden. Zijn conclusie: uitzonderlijke prestaties in verschillende domeinen (zoals politiek, religie, oorlog, wetenschap, literatuur, kunst, muziek en sport) kunnen worden toegeschreven aan inherente vaardigheden. Met andere woorden: talent bestaat, maar je moet er wel mee worden geboren.
Niet iedereen was het met die conclusie eens. Wetenschapper Alphonse de Candolle had hier zijn twijfels over. Hij presenteerde onderzoek dat het belang van omgevingsfactoren aanduidde en loste daarmee het startschot voor het welbekende nature-nurture debat. Dit debat verwijst naar de discussie of (1) iemand zijn eigenschappen en kwaliteiten aangeboren worden (nature en niet te veranderen) of gevormd worden door ervaringen uit de omgeving (nurture en wél te veranderen)
Tientallen jaren hebben onderzoekers zich bezig gehouden met het pleiten voor het één (nature) of het ander (nurture). Inmiddels zijn de meeste wetenschappers van mening dat het beter is om die strijdbijl te begraven. Het is tijd voor een nieuw perspectief. Een perspectief dat nature en nurture verbindt in plaats van scheidt. Het is niet langer een kwestie van of-of, maar en-en.
Het is tijd voor een perspectief dat nature en nurture met elkaar verbindt in plaats van scheidt.
De wetenschappelijke definitie van talent
Goed, de wetenschap is dus zo ver om te erkennen dat talent in combinatie werkt met omgevingsfactoren. Sterker nog, het kan niet worden omschreven zónder die omgevingsfactoren. Wat gebruikt de wetenschap dan zelf als definitie? Over het algemeen definieert de wetenschap talent op dit moment als het individueel vermogen (ofwel potentieel) voor bepaalde prestaties. Iemand zijn “talent” wordt in die zin bepaald door eigenschappen die relatief stabiel zijn (lees: genetische factoren ofwel aanleg) en eigenschappen die kunnen veranderen door ervaring en ons vermogen om te leren. Je ziet dus duidelijk dat talent in deze definitie niet gelijk staat aan aanleg, maar dat aanleg nog wel onderdeel is van de formule.
De wetenschap definieert talent als het individueel vermogen (ofwel potentieel) voor bepaalde prestaties.
De wetenschappelijke definitie stelt dus dat als je veel talent hebt, je een groot individueel vermogen (of potentieel) hebt tot bepaalde prestaties. Je potentieel wordt niet alleen bepaald door het genetische pakketje wat je bij je geboorte mee krijgt, maar ook door wat je leert en meemaakt gaandeweg. Hypothetisch voorbeeld: mijn potentieel om een topsprintster te worden kan genetisch gezien groot zijn (veel snelle spiervezels), maar wordt nog veel groter als ik ga trainen, gemotiveerd ben en de juiste faciliteiten om mij heen heb. En dit is precies waarom “talent” moeilijk te voorspellen is. Er spelen heel veel factoren een rol die elkaar continu beïnvloeden. Talent staat niet vast, maar is continue in beweging.
Wanneer heeft iemand talent?
We weten nu dat talent meer is dan alleen aanleg en dat de Van Dale nogal achter loopt. Talent is in feite – volgens de wetenschap – niks meer en niks minder, dan een overkoepelden term dat wat zegt over iemand zijn potentieel (let op: niet te verwarren met prestatie). Maar wanneer heeft iemand dan talent?
Als we willen stellen of iemand talent – ofwel potentieel voor een bepaalde prestatie – heeft, maken we (als we het goed doen) een inschatting van zijn toekomstige prestatie. We vragen ons af waar iemand mogelijk uit kan komen onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld door meer te trainen, voeding aan te passen, techniek om te gooien en ga zo maar door). En hier wordt het pas écht ingewikkeld. Want vaak is het nog wel te zeggen of iemand “nu” goed is, maar om in te schatten wat iemand in de toekomst zou kunnen is een heel ander verhaal.
Potentieel inschatten aan de hand van de huidige prestatie
Iemand zijn potentieel schatten, doen we vaak aan de hand van de huidige prestatie. Dat is opzich logisch. Je moet nu eenmaal een startpunt hebben om vanuit te vertrekken als je wilt inschatten waar iemand in de toekomst mogelijk uit komt. De huidige prestatie speelt dus een belangrijke rol. In principe niks mis mee, alleen hier gaat het wel vaak fout.
Want om een nauwkeurige en eerlijke inschatting te maken over iemand zijn potentieel, moet je eigenlijk precies weten onder welke omstandigheden die huidige prestatie tot stand is gekomen. Je moet de context van de huidige prestatie goed in beeld hebben. Als je puur en alleen naar de huidige prestatie kijkt, kan je in de problemen komen en een onjuiste en oneerlijke inschatting over iemand zijn potentieel maken.
Als je je blind staart op de huidige prestatie zonder daarbij verder te kijken dan je neus lang is, doe je het niet goed.
De meest gemaakte denkfout in het inschatten van potentieel
Laten we eens kijken naar een voorbeeld. Dennis is een jongen van 13 jaar, volop in de groei en traint 6 keer per week bij een grote zwemvereniging. Hij zwemt de snelste tijd binnen zijn leeftijdscategorie. Joris is ook 13 jaar, zit nog niet in de groei en traint maar 2 keer per week bij een kleine zwemvereniging. Hij is de nummer 20 op de ranglijst. Als je puur naar de huidige prestatie kijkt (nummer 1 op de ranglijst) en verder geen achtergrondinformatie hebt, zou je waarschijnlijk zeggen dat Dennis de meeste potentie heeft. Toch? Hij is gewoon beter.
De denkfout die we in bovenstaand voorbeeld geneigd zijn te maken gaat als volgt: omdat Dennis nu al goed is, heeft hij ook meer potentieel. En precies dat kan je niet zeggen. Ja, Dennis is op dit moment beter dan Joris, maar wie er meer potentieel heeft kan je zonder de context te begrijpen niet juist inschatten.
Kortom, om iets te zeggen over iemand zijn talent, heb je vooral meer informatie nodig over hoe de huidige prestatie tot stand is gekomen. Die informatie kan persoonsgebonden zijn (onderliggende prestatiebepalende kwaliteiten zoals techniek, lichaamsbouw etc.), maar ook te maken hebben met de omgeving van de sporter (club, coach, ouders, school etc.). Daarnaast is het ook belangrijk om te weten hoe de onderliggende prestatiebepalende kwaliteiten veranderen gedurende de sportcarrière.
Zo kan op een wat jongere leeftijd lichaamslengte een relatief groot aandeel hebben in de sportprestatie. Echter, op latere leeftijd kan de prestatie wellicht veel meer worden bepaald door de technische kwaliteiten. Wat vandaag belangrijk is voor de huidige prestatie van een sporter, is niet per definitie wat nodig is voor de toekomstige prestatie. En een sporter die uitblinkt op jonge leeftijd, is niet per definitie de sporter die de top behaald. Ingewikkeld he?
Om iets te zeggen over iemand zijn talent, heb je vooral meer informatie nodig over hoe de huidige prestatie tot stand is gekomen en hoe de onderliggende prestatiebepalende kwaliteiten zich ontwikkelen over tijd.
Een brede en een smalle definitie van talent
Met talent bedoelen we meestal ook dat iemand “beter” is in iets. Beter in de zin dat iemand wellicht nu al een bepaalde voorsprong heeft, maar dus vooral dat er een bepaalde verwachting of belofte is voor de toekomst. Het is in die zin dus een relatief begrip. Je kunt talent alleen duiden ten opzichte van “iets” of “iemand” anders. Of – en hoeveel- je talent hebt, hangt samen met de omgeving (of het kader) waarin je je begeeft. Dennis kan een groot talent zijn binnen zijn sportclub, maar als je zijn potentieel afzet tegenover het hele land, zien we het misschien heel anders. En dan heb je natuurlijk ook nog dat je – als je puur naar jezelf kijkt – voor de ene activiteit die je doet (tekenen) meer talent kan hebben dan voor iets anders (rekenen).
Dat relatieve karakter maakt dat we vanuit wetenschappelijk perspectief talent op twee verschillende manieren kunnen omschrijven, namelijk met een brede definitie en een smalle definitie.
Als we talent proberen te duiden ten opzichte van anderen, spreken we over een “brede” definitie van talent. In mijn promotieonderzoek naar talentontwikkeling in zwemmen gebruik ik de volgende “brede” definitie: Een talentvolle sporter is iemand die (1) beter presteert tijdens training en competitie dan zijn leeftijdsgenoten en (2) de potentie heeft om de top te behalen.
Als we talent proberen te duiden binnen het individu, spreken we over een “smalle” definitie van talent. Je vergelijkt dan jezelf met jezelf en niet met leeftijdsgenoten (of andere personen). In dat geval heb ik misschien meer talent voor blogs schrijven dan voor websites programmeren.
Potentieel – het sleutelwoord van talent
Hoe je het ook went of keert, zowel de smalle als brede definitie van talent zijn uiteindelijk het resultaat van zowel genetisch factoren als omgevingsfactoren. En welke wetenschappelijke definitie je ook gebruikt, het sleutelwoord in het definiëren van talent is potentieel – iets dat de mogelijkheid tot verwezenlijking heeft. Volgens mij is dat precies waar de definitie van talent om moet draaien. Minder focus op wat nu is maar meer focus op wat in de toekomst zou kunnen.
Wat kunnen we hiermee in de sportpraktijk?
Terug van de wetenschap naar de sportpraktijk: want hoe zit dit in het “echte” leven op de sportvloer? Hoe vaak denken en praten wij in termen van potentieel als we het hebben over talent? En hoe vaak in termen van aanleg en beter zijn in het hier en nu, zonder verder te kijken dan onze neus lang is? Waarschijnlijk doen we dat laatste vaker dan we willen. De gangbare (maar incorrecte) definities van talent in de Van Dale en op Google zijn hier een direct voorbeeld van.
Dus wat nu? Het zou natuurlijk fantastisch zijn als de Van Dale meegaat in de wetenschappelijke definitie van talent en het woordenboek herziet (misschien start ik daar een lobby voor 😉). Maar tot die tijd komt het op onszelf aan.
Jij als coach, trainer, ouder, sporter of betrokkene: Kies bewust hoe je spreekt over talent, hoe je het omschrijft. Er zijn duizend-en-een woorden aan te geven. Je hoeft niet precies de definitie die hier staat uit je hoofd te leren. Of daar 100 procent achter te staan. Maar denk, spreek en draag uit in termen van potentieel. Vervang die enkelzijdige focus op aanleg en beter zijn in het hier en nu, voor een sterke focus op potentieel en beter zijn in de toekomst. Leg uit dat talent tot stand komt door een combinatie van aanleg én ervaring. En wie weet wordt dan langzaam de correcte definitie van talent, ook de gangbare definitie. Met alle positieve gevolgen van dien.
Bron: Simonton DK. 2017. Does Talent Exist? Yes! In Baker J, Cobley S, Schorer J, Wattie N, (Eds.), Routledge Handbook of Talent Identification and Development in Sport (pp. 44-56). London: Routledge.